Het landschap rond Budel bestaat uit hogere delen (de dekzandruggen) en lagere delen (beekdalen). De dorpen Maarheeze, Soerendonk en Budel zijn ontstaan op de overgang van dekzandruggen naar beekdalen. Op de flanken van de hoge delen liggen akkers die in het verleden werden bemest met heideen/of veenplaggen, die nog steeds goed in het landschap zijn te herkennen door de hogere ligging.
De lagere delen waren nat en hadden venige gronden. Ze zijn ontgonnen door waterlopen te graven die afwaterden naar de beken. De lage gronden werden gebruikt voor beweiding van vee en als hooiland. Het Buulderbroek is een laagte langs de Buulder Aa, die van oudsher zeer nat was. In 1900 was het nog grotendeels een weidegebied, dat zeer nat moet zijn geweest en elke winter overstroomde met een mengsel van beek-, grond- en neerslagwater. De bodem in het Buulderbroek is van het type beekeerdgronden in lemig fijn zand.
Bodemopbouw
Het gebied rond Budel is onderdeel van de Centrale Slenk. Aan de oostzijde wordt de Centrale Slenk door de Peelrandbreuk gescheiden van de Peelhorst. De westelijke begrenzing van de Slenk is de Feldbiss en de Gilzerijen storing. Aan de westzijde van deze storingen ligt het Brabants massief.
In hoofdlijnen worden in de ondergrond een fijnzandige deklaag (Nuenen Groep) en drie watervoerende pakketten onderscheiden: het middeldiepe pakket (Formaties van Sterksel en Kedichem), het diepe pakket (Kiezeloöliet-formatie: zanden van Pey) en het zeer diepe pakket (Kiezeloöliet-formatie, zanden van Waubach). Het middeldiepe en diepe pakket worden gescheiden door de kleilagen van de Formatie van Kedichem en de Brunssumklei-I en het diepe en zeer diepe pakket door de Brunssumklei-II. De slechtdoorlatende basis wordt gevormd door afzettingen van de Formatie van Breda. De huidige winning vindt plaats in het middeldiepe pakket tussen 32-62 m onder maaiveld.